Weet je wat me hier opvalt in Turijn? Mensen gaan echt nooit, maar dan ook nooit voor je aan de kant. Letterlijk, nooit. Mijn ‘iemand recht in de ogen aankijken en gewoon in een rechte lijn door lopen dan gaat die persoon vanzelf wel een beetje aan de kant zodat je niet om elkaar heen hoef te dansen’-techniek doet het hier niet. Hoe zelfverzekerd je je stappen ook zet, ze lopen gewoon keihard tegen je aan. Een stevige schouderbeuk en je kent je plek weer. Ik loop op hun stoep, wat denk ik wel niet. Zelfs als ik overduidelijk heel erg mijn best doe me zo plat mogelijk te maken tegen de muur, of mijn leven riskeer door half op de stoeprand te balanceren met m’n grote voeten, in de hoop dat me een beetje ruimte gegund wordt, lopen ze gewoon door in precies dezelfde formatie.
Ik ben gewoon andere stoep-regels gewend. Je gaat allebei een beetje aan de kant. Ongeveer net zoals de 70/30 regel als het op zoenen aankomt. Ik verwacht echt niet dat je helemaal voor mij in de muur versmelt, maar gewoon, een stukkie, geef me gewoon 30% van je stoep en iedereen is tevreden, toch?
Zo werkt het niet niet. Ik heb ermee te dealen. Tijdens dit soort stoep-encounters had ik graag een claxon gewild. Een hele harde waar iedereen zich dan helemaal een hoedje van schrikt. Maar ik heb geen claxxon, dus ik gebruik een hele overduidelijke zucht in combinatie met een tongklikje. Gewoon, zo’n kort, arrogant tong-klikje. Ja, ik kan het ook hoor! Zo doe je dat, hier in Italie.
Wat ben ik eigenlijk hypocriet, dat ik me irriteer aan mensen die precies hetzelfde doen als ik: gewoon doorlopen en oogcontact maken. Daarom is het in dit geval goed dat er verschillende mensen zijn die verschillende passeermethodes hanteren.
Misschien is het tijd dat ik mijn techniek ga aanpassen. Misschien moet ik leren vliegen!
***
Het is alweer een poos geleden dat ik een blog postte. Er liggen er ongeveer drie in het archief te verpieteren. Soms schrijf je dingen en denk je “ja, echt, geniaal, niks meer aan doen”, soms denk je “getsie, misschien lijkt het er morgen meer op” en als dat niet het geval is kan je het het best maar gewoon drastisch zijn en alles in een keer selecteren en virtueel verbranden.
Naast dat het me vooral ook ontschoten is, waren er ook veel andere dingen waar ik me mee bezig hield. Ineens moest ik het normale leven hier gaan vormgeven. Wat wilde ik hier eigenlijk echt doen?
Voor we naar Italie vertrokken had ik bedacht dat ik na de vakantie misschien wel in een restaurantje zou kunnen gaan werken. Gewoon, lekker basic, iets waarin ik ervaring heb. Niet te ingewikkeld.
Maar toen “de vakantie” voorbij was (dat waren twee volle maanden), wilde ik eigenlijk helemaal niet werken in een restaurantje. Ja, het zou goed zijn voor mijn Italiaans, ik zou nieuwe mensen ontmoeten, win-win, maar het voelde gewoon niet helemaal lekker.
In de week voor we vertrokken werd me The Printclub getipt. Een grafische werkplaats waar je als illustrator of grafisch ontwerper je hart kan ophalen. Met een project en een lidmaatschap kan je er gebruik maken van alle prachtige apparatuur zie ze daar hebben staan. Zeefdrukken, letterzetten, risoprinten.
Toen ik er voor het eerst voet binnenzette wist ik niet wat me overkwam. Deze plek intrigeerde me meteen. Ergens in een oude fabriek, in de kelder, overal inkt en papier en boeken en posters…
Vriendelijke mensen die allemaal druk bezig waren met het voorbereiden van een grafisch festival dat zich door de hele stad zou verspreiden.
Ik wist, na Kruimels dat ik nog een boek wilde maken. En nu heb ik hier de kans om dat helemaal zelf te doen, met de hand, op deze supergave plek. Dus, naast Italiaans leren had ik een nieuw doel: BOEK NUMMER TWEE. Dit keer geen dichtbundel… Een ding kan ik zeggen, it won’t be in Dutch.. and it’s about chairs.
Benieuwd? Hou m’n Instagram in de gaten!
Of bekijk die van Printclub Torino! Ook leuk.
Doei!
Ik bedoel, ciao!